Er zijn tal van modellen om prestaties van ondernemingen te meten en monitoren. De balanced scorecard (BSC) is een erg bekende, maar er zijn er meer. Al in 2005 schreef ik met Kim Bessems daarover een tweeluik in het Tijdschrift Controlling (TC nr. 10 en nr. 11, 2005). We beschreven de plussen en de minnen van de BSC, het INK-model, het tolmodel en het COSO framework.
Recent kreeg ik n.a.v. dat tweeluik een vraag van iemand die ermee aan de slag was gegaan in de praktijk. De vraagsteller vroeg zich allereerst af of het analysemodel van ons nog actueel was. Daarnaast worstelde ze met het opstellen van een prestatie meetsysteem voor stukje HR management en opleidingen van een grote groep medewerkers binnen haar bedrijf. Deze vraag zette mij ook weer aan het denken.
Veel overlap bij modellen
Gaandeweg de praktijk meen ik wat meer afstand te moeten nemen van de geïsoleerde (theoretische) modellen. De gepresenteerde systemen lijken misschien erg verschillend, en vanuit de verschillende vertrekpunten waarmee ze starten zijn ze dat ook wel in zekere zin, maar er is ook veel overlap. Het start in feite altijd met strategie, doelen en doelstellingen en vervolgens het uiteenrafelen van de verschillende meetbare indicatoren. Het ene model vertrekt vanuit strategie, het andere model vanuit kwaliteit en weer een ander vanuit risico’s.
Mijn reactie naar de vraagsteller was dat ik gaandeweg steeds meer mijn “boerenverstand” gebruik als ik in de praktijk met monitoringsvraagstukken geconfronteerd wordt. Ik sluit aan bij Richard Engelfriet’s visie: “Zo simpel kan het zijn”. Ik volg geen (theoretische) modellen maar gebruik mijn eigen verstand om, afhankelijk van de informatiebehoefte die er is, passende meet instrumentaria te maken. Ik beschouw dat ook als een on-going proces. D.w.z. ik maak geen model wat ik vervolgens als een blauwdruk hanteer en blijf monitoren (met het gevaar dat overzichtjes worden gemaakt en ingevuld omdat ze nu eenmaal worden gemaakt en ingevuld), maar ik overleg binnen het MT wat er speelt, en wat we willen weten én meten. Dat breng ik dan in kaart, monitor het en koppel het terug. Die cyclus gebruik ik volcontinue om de informatiebehoefte te blijven aftasten en bijstellen.
Mijn aanpak werkt.